Na mijn afscheid van de 'Elf', versgebakken op de 'Trippel' mag ik een maandje geleden zo’n exemplaar meenemen naar Kaapstad, een nieuwe bestemming voor me. De stad duikt op zo’n driehonderd kilometer afstand met zijn lichten voor me op, na uren boven donker Afrika onder een melkwegpracht te hebben gevlogen.
Even later verzoenen rubber en asfalt zich en kan mijn kennismaking beginnen.
Mijn eerste verbazing is over Moederdag, waar ik hier midden in val. Het wordt in Zuid-Afrika uitgebreid gevierd; niet op één maar twee dagen. En dan juist hier, waar ik tijdens het ontbijt van een geschiedenis studerende stewardess verneem dat moederdag een uitvinding van Hitler is.
De eerste dag verken ik de omgeving en verdrink in de lieflijke settings waar de wijndomeinen zich bevinden. Ik begin te begrijpen waarom Kaapstad zo’n geliefde bestemming is. Weldaad en overvloed voor alle zintuigen!
De volgende dag met ongelimiteerd zicht laat ik me met de kabelbaan naar de tafelberg optillen en word stil van het magistrale uitzicht over het landschap, de zee en de stad. Ik tref daarboven een jonge Duitse vrouw die, aan haar uitrusting te zien, de zware weg, lopend naar boven, genomen heeft. Achter aan haar rugzak rammelt de mint in een potje. Ik vraag me af hoe zij hier gekomen is.
Na op die kilometer hoogte wat rondgewandeld te hebben, nestel ik me voor langere tijd op een balkon-achtig muurtje en laat, waar ik op neerkijk in alle rust op me inwerken. Even later hoor ik onmiskenbaar de Duitse weer aankomen, en staren wij naast elkaar over het eens menselijk geteisterde tafereel. Ook Robbeneiland zit in ons blikveld. De woordenwisseling met de nog levenstwijfelende, misschien wel ooit moeder-in-spé, blijft beperkt; wat ze zegt getuigt van een frisse kijk; we delen des te meer in het uitzicht. Een bergmarmot kijkt zwijgend naar ons omhoog. Zij werpt hem een klein stukje appel toe, maar hij blijkt het niet te willen. Het is goed zo.
Net voor sluitingstijd neem ik de kabelbaan naar beneden, en vind daar een taxi om me terug te brengen. De chauffeur blijkt uit Rwanda te komen. Ik vraag hem of hij moederdag gevierd heeft. Zijn antwoord is wat mompelend. Niet opgevend vraag ik of hij kinderen heeft. “Niet meer”, is zijn zachte antwoord. Voorzichtig vraag ik verder. De man blijkt vrouw en kinderen; iedereen; kwijt te zijn geraakt in de stammenstrijd jaren geleden in zijn vaderland; omgebracht. Het enige wat hij nog heeft is een zus in Europa. Hij was nog wel eens terug in Rwanda maar kon niet tegen de aanblik van de kinderen daar. De herinnering....Het verhaal ontneemt mij ieder mogelijk antwoord. In stilte rijdt hij mij verder door de gevallen avond naar het hotel. Bij het uitstappen geef ik hem een hand terwijl wij elkaar onmachtig in de ogen kijken.
Terwijl ik naar mijn kamer loop vraag ik mij af wat er toch allemaal gebeurt op de weg van moeder naar vaderland. Daar aangekomen kan ik naar buiten kijkend nog net de contouren van de tafelberg ontwaren, en lees nog een keer de tekst op een spandoek aan een moderne kerk aan de overkant van het hotel waar een licht op schijnt: “we love u momm”.
Zacht sluit ik de gordijnen, niet rekenend op rust, de paar uur die mij hier resten voor aanvang van een vlucht die mij weer eens anders terug zal brengen dan ik gekomen ben.
Paul Melkert